1 Creërend vermogen: is in staat om vanuit een eigen artistieke visie en ambitie fysiek betekenis te geven aan een theatraal idee |
1.1. Vertaalt fascinaties met behulp van techniek, ruimtelijke vormgeving en organisatie. |
1.2. Maakt door reproductie en analyse afgeleide keuzes die hij overlegt met zijn leidinggevende en voert ze zelfstandig uit. |
1.3. Helpt mee artistieke ideeën tot stand te brengen met behulp van techniek, procedures en planning. |
2 Ambachtelijk vermogen: kan een breed scala aan instrumentele en ambachtelijke kennis en vaardigheden efficiënt en effectief toepassen ten behoeve van theatrale producten |
2.1. Gaat gericht om met de verschillende fases van maak- en ontwerpprocessen en voert zet uit. |
2.2. Past vanuit een visie technische middelen effectief toe binnen de verschillende fases. |
2.3. Kan vanuit een artistieke visie inschatten wat er op een podium nodig is en kan dit mede-organiseren en uitvoeren. |
2.4. Begrijpt de technische opzet die gesteld wordt aan de theatrale ruimte en ontwerp, waarbij artistieke ambities en regelgeving een rol spelen. |
2.5. Kan administratie/draaiboek bijhouden t.b.v. de reproduceerbaarheid. |
3 Onderzoekend en reflecterend vermogen: kan eigen werk en werkwijze en die van anderen onderzoeken en er op reflecteren |
3.1. Reflecteert op eigen ontwikkeling. |
3.2. Heeft een onderzoekende houding, staat open voor andere werkwijzen. |
3.3. Is geïnteresseerd in eigen werk en het werk van vakgenoten en is in staat zich hierover een mening te vormen. |
3.4. Gaat professioneel om met het geven en ontvangen van kritiek om zijn werk verder te ontwikkelen. |
4 Vermogen tot groei en vernieuwing: kan eigen werk en eigen werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied en maatschappij |
4.1. Verkent en experimenteert. |
4.2. Staat open voor nieuwe ideeën, verwerft nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden om zich te blijven ontwikkelen. |
4.3. Is flexibel in het werk maar bewaakt zijn eigen voorwaarden. |
5 Ondernemend en organiserend vermogen: kan zijn ambities effectief vormgeven in een interdisciplinair en (inter)nationaal werkveld |
5.1. Bouwt een relevant netwerk op en onderhoudt dit. |
5.2. Treft voorzieningen om beroepsmatig werkzaam te zijn. |
5.3. Heeft inzicht in de organisatorische en financiële aspecten van de beroepspraktijk. |
6 Communicatief vermogen: kan in verschillende beroepscontexten inspirerend en effectief communiceren over visie, werk en werkwijze |
6.1. Kan mondeling, schriftelijk en in tekening visie, werk en werkwijze presenteren en toelichten. |
6.2. Communiceert over de technische realisatie van het theatrale proces. |
7 Vermogen tot samenwerken: kan vanuit zijn kennis en vaardigheden in een samenwerkingsverband zelfstandig en actief bijdragen aan de totstandkoming van een artistiek product/proces |
7.1. Kent eigen kwaliteiten en gebruikt die binnen samenwerkingsverbanden. |
7.2. Is strategisch, flexibel en respectvol in samenwerkingsverband en in leidinggeven. |