In het opleidingsprofiel Theater/uitstroomprofiel Theatermaker zijn een zevental competenties omschreven die landelijk vastgesteld zijn als de eindkwalificaties voor alle HBO- theateropleidingen. Iedere afstudeerrichting heeft hieraan een aantal voor het beroep specifieke gedragsindicatoren/selectiecriteria geformuleerd. 
Hieronder de competenties en gedragsindicatoren zoals die binnen OPP worden gehanteerd.

1.    Creërend vermogen    
De student is in staat om betekenisvol theatraal werk te maken waarin de persoonlijke artistieke visie zichtbaar wordt    
    

Jaar 1  

1.1    De student is in staat om een (artistieke) visie te herkennen bij een maker en/ of bij zichzelf en kan hierop reflecteren
1.2    De student is in staat de fasen in het productieproces te herkennen. Dit betekent dat de student een koppeling kan maken tussen het artistieke proces en het productieproces
1.3    De student heeft inzicht in de werking van onwetendheid, uitsluiting, vooroordelen en institutioneel racisme

Jaar 2    
1.1    De student is in staat om een eigen artistieke visie te formuleren als onderdeel van een artistiek proces en weet deze te plaatsen in het huidige kunstenveld en maatschappelijk debat
1.2    De student is in staat de fasen in het productieproces toe te passen op de verschillende culturele activiteiten
1.3    De student heeft een bewustzijn ontwikkeld over inclusief werken binnen een artistiek concept
    
Jaar 3    
1.1    De student is in staat in het productieproces rekening te houden met het spanningsveld tussen theatraal product en publieke beleving
1.2    De student vertaalt en realiseert artistieke ideeën binnen de grenzen en mogelijkheden van het productionele proces en draagt daarbij verschillende werkmethodes en oplossingen aan
1.3    De student heeft de tools om een eigen interculturele visie te toetsen aan het artistieke en productionele proces
    
Jaar 4     
1.1    De student heeft inzicht in de verschillende rollen die deze heeft gedurende het artistieke maakproces en is in staat de juiste rollen (opdrachtgever, aanjager, planner en facilitator) in te zetten ten behoeve van de voortgang en kwaliteit van het artistieke proces
1.2    De student analyseert maatschappelijke ontwikkelingen en vertaalt deze naar de eigen beroepspraktijk en heeft een eigen visie waar nodig op het publieke en politieke debat
1.3    De student is in staat te ondernemen vanuit een artistieke visie en samenhangend concept; de student is in staat de kaders te scheppen waarbinnen gewerkt wordt en deze doelgericht in te zetten t.b.v. het productieproces
1.4    De student is in staat om de eigen visie op interculturaliteit integraal toe te passen op zichzelf, het proces en de omgeving

 
2.    Ambachtelijk vermogen    
De student kan een breed scala aan instrumentele en ambachtelijke kennis en vaardigheden effectief toepassen ten behoeve van de podiumkunsten.    
    
Jaar 1    
2.1    De student heeft kennis van cultuurbeleid binnen het Nederlandse podiumkunstenveld
2.2    De student heeft kennis gemaakt met de vaktechnische tools van een producent: plannen, begroten, schriftelijk communiceren, technisch inzicht- licht & geluid, gebruik digitale middelen
2.3    De student herkent de verschillende fasen in het productieproces en heeft kennis over de taken die de producent daarin heeft
2.4    De student heeft kennis van productionele randvoorwaarden als tijd, ruimte, financiën en stakeholders
2.5     De student begrijpt het verschil tussen een pro-actieve en reactieve manier van communiceren en het aandragen van oplossingen
    
Jaar 2    
2.1     De student heeft kennis over het (internationale) cultuurbeleid en kunstenveld
2.2    De student is in staat de kennis van vaktechnische tools, proces fasen en productionele randvoorwaarden toe te passen binnen een (eigen) productieproces of stage
2.3    De student is in staat ruimte te creëren om binnen een productieproces (creatieve) oplossingen aan te dragen
    
Jaar 3    
2.1    De student is in staat zijn kennis van het Nederlandse podiumkunstenveld en cultuurbeleid toe te passen in de uitwerking van (praktijk) opdrachten
2.2    De student is in staat om vanuit een artistiek concept conclusies te trekken over de productionele randvoorwaarden en productiefasen. En vertaalt dit inzicht naar een haalbaar productieplan
2.3     De student creëert een balans tussen creatief en oplossingsgericht denken en past dit toe in het productieproces
  
Jaar 4     
2.1    De student is in staat zijn kennis van het Nederlandse kunstenveld en cultuurbeleid op professionele wijze toe te passen in de praktijk
2.2    De student zet, altijd uitgaande van het artistieke concept en binnen de productionele randvoorwaarden, vaktechnische tools bewust en adequaat in tijdens het productieproces en gaat gericht om met de verschilende fases van het proces   
Jaar 4     
2.1    De student is in staat kennis van het Nederlandse kunstenveld en cultuurbeleid op professionele wijze toe te passen in de praktijk
2.2    De student zet,  uitgaande van het artistieke concept en binnen de productionele randvoorwaarden, vaktechnische tools adequaat in tijdens het productieproces. En gaat gericht om met de verschillende fasen van het productieproces   
    
3.     Onderzoekend en reflectief vermogen
De student kan eigen werk en werkwijze en die van anderen onderzoeken en erop reflecteren om zo tot een artistiek hoogwaardige productie te komen.      
    
Jaar 1    
3.1    De student is onderzoekend en laat zich in het werk zichtbaar inspireren door de omgeving binnen en buiten het theater
3.2    De student kan feedback ontvangen en verwerken als positieve bijdrage aan het leerproces
3.3    De student kan in eigen woorden reflecteren op het effect van ondernomen acties
3.4    De student heeft inzicht in de eigen vaardigheden en waarden en gebruikt deze kennis als uitgangspunt voor de eigen ontwikkeling
    
Jaar 2    
3.1    De student doet gericht onderzoek om kennis te vergroten en te verdiepen
3.2    De student is vaardig in het geven van constructieve feedback
3.3    De student kan reflecteren op de eigen persoonlijke ontwikkeling in relatie tot het vak van producent
3.4    De student is in staat eigen vaardigheden en mogelijkheden te onderzoeken en durft hierin buiten de eigen comfortzone te kijken en het experiment aan te gaan
    
Jaar 3    
3.1    De student reflecteert op de maatschappij en de actualiteit daarbinnen. De student gebruikt deze reflectie zichtbaar in het werk
3.2    De student is in staat om opbouwende en constructieve feedback te geven en verwerft actief feedback ten behoeve van het eigen leerproces
3.3    De student is in staat zijn eigen reflectie en de feedback van anderen te gebruiken om in de eigen rol als producent een professionele houding verder te ontwikkelen
   
Jaar 4    
3.1    De student zet reflectie op kunst en maatschappelijke ontwikkelingen in als basis van creatieve en innovatieve oplossingen en is in staat de gemaakte keuzes te onderbouwen met inhoudelijke argumenten
3.2    De student is in staat om opbouwende en constructieve feedback te geven en ontvangen ter bevordering van het werkproces en de communicatie daarbinnen
    
4.     Vermogen tot groei en ontwikkeling
De student kan eigen werk en eigen werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied.     
    
Jaar 1    
4.1    De student is flexibel, staat open voor nieuwe ideeën en verwerft actief nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden om zich te blijven ontwikkelen
4.2    De student durft doelen te formuleren, vragen te stellen en fouten te maken

Jaar 2    
4.1    De student heeft inzicht in de eigen ontwikkeling en onderzoekt actief hoe zich tot anderen en de wereld te verhouden en kan hier betekenis aan geven
4.2    De student kan eigen valkuilen (her)kennen en benoemen en is in staat effectief ondersteuning in te zetten
    
Jaar 3    
4.1    De student toont inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen en onderzoekt deze vanuit professioneel oogpunt
4.2    De student is in staat om op basis van eigen kwaliteiten ambities te formuleren en een (toekomst)visie te benoemen
   
Jaar 4    
4.1    De student is betrokken, legt verbanden tussen het vakgebied en maatschappelijke ontwikkelingen en zet deze bevindingen in om een bijdrage te leveren aan vakgebied en maatschappij
4.2     De student is in staat om anderen te begeleiden in een proces van groei en ontwikkeling waarbij hij zijn eigen leerproces ook waarborgt
    
5.    Ondernemend en organiserend vermogen
De student kan ambities effectief vormgeven in een interdisciplinair en (inter) nationaal werkveld    
    
Jaar 1    
5.1    De student leert pro-actief het werkveld benaderen en kan benoemen welke netwerken relevant zijn en welke vorm van relatiebeheer op dit netwerk van toepassing is
5.2    De student is in staat om projectplannen, financiële verslagen en begrotingen te lezen en begrijpen
5.3    De student begrijpt de principes van duurzaam produceren en vertaalt dit naar zijn ondernemerschap
5.4    De student is in staat het gesprek te voeren over het eigen persoonlijke leiderschap   

Jaar 2    
5.1    De student begrijpt hoe een goed netwerk functioneert; de student signaleert kansen binnen en buiten het werkveld en zet deze om in acties en initiatieven
5.2    De student is in staat om de vertaalslag te maken van artistiek concept naar een realistische uitvoering en de praktische organisatie hiervan
5.3    De student heeft begrip van financieel en (inter)cultureel beleid
5.4    De student is in staat om de principes van duurzaam ondernemen te herkennen in een project
5.5    De student heeft kennis van verschillende vormen van leiderschap en herkent de verschillende leiderschapsstijlen
    
Jaar 3    
5.1    De student is in staat dienstverlenend, marktgericht en klantgericht te werken en heeft oog voor de eigen positie in dit dynamische veld
5.2    De student kent (de uitdagingen van) het culturele netwerk en kan deze plaatsen in een lokaal en nationaal verband
5.3    De student is in staat tot het schrijven van een realistisch en effectief projectplan en een project te verantwoorden naar opdrachtgevers en deelnemers
5.4    De student beschikt over een bedrijfsmatig inzicht en kan financieel en (inter)cultureel beleid efficiënt en effectief toepassen.
5.5    De student is in staat de kansen en mogelijkheden tot duurzaam ondernemen te benoemen binnen een artistiek proces
5.6    De student kent de uitgangspunten van de fair practice code.
5.7    De student herkent en toont eigen leiderschap en onderhandelt pro- actief met stakeholders in het culturele veld
    
Jaar 4    
5.1    De student is in staat om individuele en collectieve netwerken te creëren en onderhouden
5.2    De student onderhandelt pro-actief over inhoudelijke, organisatorische en financiële aspecten van zijn beroepspraktijk met opdrachtgevers en andere belanghebbenden
5.3    De student creëert draagvlak bij de verschillende betrokken partijen en streeft naar een omgeving waarin diversiteit en inclusief werken de norm is
5.4    De student heeft kennis van duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen en organiseren in de culturele sector en kan daar naar handelen
5.5    De student is in staat de leiderschapsrol te vervullen inspelend op de behoefte van het artistieke team en ten bate van het artistieke proces
5.6    De student functioneert als cultureel ondernemende professional en neemt leiding over het productieproces van de organisatie
5.7    De student is in staat om te gaan met de randvoorwaarden en spanning tussen de eisen van de artistieke realisatie en de behoeften van de deelnemers die betrokken zijn bij het proces
    
6.     Communicatief vermogen
De student is in staat tot effectieve interactie binnen uiteenlopende beroepscontexten    
    
Jaar 1    
6.1    De student is in staat om zowel mondeling als schriftelijk verslaglegging te doen van werkbezoeken, projecten en stages
6.2    De student is in staat om presentaties te geven voor een divers publiek
6.3    De student herkent verschillende dynamieken binnen een samenwerking
6.4    De student heeft kennis van verschillende communicatiestijlen en kent het belang van interculturele communicatie
    
Jaar 2    
6.1    De student communiceert correct, effectief en inspirerend, zowel mondeling als schriftelijk
6.2    De student is in staat om een artistieke visie te presenteren aan de verschillende doelgroepen en belanghebbenden
6.3    De student heeft een sensitieve en actieve houding binnen de samenwerking
6.4    De student heeft inzicht in de eigen communicatiestijl en kan dit waar nodig effectief inzetten
    
Jaar 3    
6.1    De student is in staat tot het formuleren van een heldere externe communicatie
6.2    De student is in staat om een inspirerende aanjager te zijn binnen een team
6.3    De student draagt zorg voor heldere en open communicatie binnen het artistieke team en maakt daarbij efficiënt gebruik van verschillende communicatiestijlen
    
Jaar 4    
6.1    De student is in staat om op adequate wijze te communiceren met het artistieke team; het team aan te sturen, te ondersteunen en te begeleiden gedurende het artistieke proces
6.2    De student is in staat vanuit eigenheid optimaal gebruik te maken van communicatiestijlen ter bevordering van de samenwerking.
6.3    De student heeft inzicht in eigen communicatiestijl en hanteert een heldere communicatie richting de diverse partijen die onderdeel zijn van het werkveld
   
7.     Vermogen tot samenwerking    
De student kan vanuit kennis en vaardigheden in een samenwerkingsverband zelfstandig en actief bijdragen aan de totstandkoming van een artistiek product of proces.    
    
Jaar 1    
7.1    De student herkent de verschillende rollen en verantwoordelijkheden binnen een artistiek team.
7.2    De student herkent en benoemt de eigen rol binnen een samenwerkingsverband
7.3    De student is in staat om binnen een artistiek team mee te werken en productionele taken uit te voeren onder verantwoordelijkheid van een producent
    
Jaar 2    
7.1    De student gaat bewust om met de verschillende rollen, verantwoordelijkheden, belangen en kwaliteiten binnen een team en heeft zicht op de veiligheid en inclusiviteit binnen de samenwerking
7.2    De student kent de eigen kwaliteit en zet deze binnen samenwerkingsverbanden effectief in
7.3    De student is in staat binnen een artistiek team de rol van producent op zich nemen met de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden
    
Jaar 3    
7.1    De student heeft kennis van processen van conflicthantering.
7.2    De student is in staat de eigen grenzen te benoemen en aan te geven binnen een artistiek team
7.3    De student is in staat binnen een artistiek team zowel de rol van producent als zakelijk leider op zich nemen met de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden
    
Jaar 4    
7.1    De student gaat kritisch, strategisch, flexibel en respectvol om met de verschillende rollen, verantwoordelijkheden, belangen en kwaliteiten in een samenwerking
7.2    De student gaat conflicten niet uit de weg en weet een veilige en inclusieve samenwerking te creëren
7.3    De student kan de volledige verantwoordelijkheid dragen van het productieproces binnen een artistiek team

 

Delen