In het opleidingsprofiel Theater/uitstroomprofiel Theatermaker zijn een zevental competenties omschreven die landelijk vastgesteld zijn als de eindkwalificaties voor alle HBO- theateropleidingen. Iedere afstudeerrichting (in ons geval dus de afstudeerrichting Productie Podiumkunsten) heeft hieraan een aantal voor het beroep specifieke gedragsindicatoren/selectiecriteria toegevoegd. 
Hieronder geven wij (genummerd I t/m 7) de zeven competenties en gedragsindicatoren bondig geformuleerd weer. 

1. creërend vermogen (competentie profiel)  
De student is in staat om betekenisvol theatraal werk te maken waarin de persoonlijke artistieke visie zichtbaar wordt.
1.    De student vertaalt en realiseert artistieke ideeën op eigen en moedige wijze, maakt keuzes in de lijn van het artistieke proces en draagt daarbij verschillende werkwijzen en oplossingen aan.  
2.    De student heeft in het productieproces oog voor het spanningsveld tussen theatraal product en publieke beleving.  
3.    De student is in staat zichzelf en het werk in een cultureel, maatschappelijk, nationaal en internationaal perspectief te positioneren.   
 
2. ambachtelijk vermogen  
De student kan een breed scala aan instrumentele en ambachtelijke kennis en vaardigheden efficiënt en effectief toepassen ten behoeve van theatrale producten.   
1.    De student past zijn vaktechnische toolbox en kennis van het kunstenveld professioneel toe bij het produceren van een werk.  
2.    De student gaat gericht om met de verschillende fases in het productieproces.  
3.    De student zet (theatrale) ingrediënten als tijd, ruimte, financiën en vormgeving bewust en adequaat in tijdens het productieproces, altijd uitgaande van het ten grondslag liggende artistiek concept.  
4.    De student creëert een balans tussen creatief en oplossingsgericht denken en past dit toe in het productieproces.  

3. onderzoekend en reflectief vermogen  
De student kan eigen werk en werkwijze en die van anderen onderzoeken en erop reflecteren om tot betere prestaties te komen.  
1.    De student is open en onderzoekend en laat zich inspireren door zijn omgeving binnen en buiten het theater.  
2.    De student toont inzicht in zijn eigen talent en mogelijkheden en reflecteert op de persoonlijke ontwikkeling in relatie tot zijn werk.  
3.    De student gebruikt zijn eigen bevindingen en de feedback van anderen om in het werk en de professionele houding zich verder te ontwikkelen.  
4.    De student zet reflectie op de kunst in als katalysator van creatieve en innovatieve oplossingen. 

4. vermogen tot groei en ontwikkeling  
De student kan eigen werk en eigen werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied. 
1.    De student is flexibel, staat open voor nieuwe ideeën en verwerft actief nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden om zich te blijven ontwikkelen.  
2.    De student is betrokken, legt verbanden tussen het vakgebied en maatschappelijke ontwikkelingen en zet deze bevindingen in om een bijdrage te leveren aan vakgebied en maatschappij.  
3.    Student heeft inzicht in eigen identiteitsontwikkeling en leert hoe hij zich tot anderen en de wereld kan verhouden. 

5. ondernemend en organiserend vermogen  
De student kan zijn ambities effectief vormgeven in een interdisciplinair en (inter)nationaal werkveld 
1.    De student onderhandelt proactief over inhoudelijke, organisatorische en financiële aspecten van zijn beroepspraktijk met opdrachtgevers en ander belanghebbenden met het oog op een duurzame werkpraktijk. 
2.    De student signaleert kansen binnen en buiten het werkveld en zet deze om in acties en initiatieven.  
3.    De student legt contacten en bouwt en onderhoudt een relevant netwerk.  
4.    De student is in staat om een werkstructuur te creëren die ondersteunend is aan zijn eigen leren en werken.  

6. communicatief vermogen  
De student is in staat tot effectieve interactie binnen uiteenlopende beroepscontexten. 
1.    De student komt op voor zijn eigen waarden en behoeften en gaat met sensitiviteit en respect om met die van anderen.  
2.    De student communiceert correct, effectief en inspirerend, zowel mondeling als schriftelijk.  
3.    De student draagt zorg voor heldere en open communicatie binnen het artistieke team en maakt daarbij efficiënt gebruik van communicatiemiddelen.  

7. vermogen tot samenwerking  
De student kan vanuit zijn kennis en vaardigheden in een samenwerkingsverband zelfstandig en actief bijdragen aan de totstandkoming van een artistiek product of proces. 
1.    De student gaat kritisch, strategisch, flexibel en respectvol om met de verschillende rollen, verantwoordelijkheden, belangen en kwaliteiten in een samenwerking.  
2.    De student kent de eigen kwaliteit en zet deze binnen samenwerkingsverbanden effectief in.  
3.    De student geeft en ontvangt feedback op een constructieve manier.  
4.    De student geeft leiding aan het productieproces en besluitvorming, coördineert en bemiddelt in het geval van tegengestelde belangen en conflict.   
 

Delen