I Vermogen tot creatie
De afgestudeerde maakt betekenisvol theatraal werk waarin de persoonlijke artistieke visie en ambitie zichtbaar zijn.
1. De regisseur werkt vanuit noodzaak: hij kent zijn fascinaties en weet deze met het oog op een zo goed mogelijk resultaat te vatten in één kernzin.
2. De regisseur zoekt en onderzoekt inspiratiebronnen en legt hierin verbanden aan ter onderbouwing van de kernzin en de productie van zijn werk.
3. De regisseur zet (al dan niet met een dramaturg) een dramaturgische lijn uit, ontwikkelt (met de vormgevers) een vorm/stijl en verwerkt deze in een oorspronkelijk plan van waaruit zijn werk tot stand komt.
4. De regisseur geeft in zijn plan en werk antwoord op de vraag WAAROM deze voorstelling/productie NU gemaakt moet worden.
5. Het resultaat van zijn werk is kunst (en niet louter entertainment): het heeft betekenis, een eigen signatuur en communiceert met een publiek. 
6. De regisseur staat niet alleen midden ín de wereld; hij doet iets met die wereld.

II Vermogen tot ambacht 
De afgestudeerde past brede instrumentele vaardigheden en kennis vakmatig toe in theatrale producten. 
1. De regisseur werkt, in overleg met zijn creatieve ploeg, het plan uit tot een productie, waarbij ieder op zijn eigen wijze een bijdrage kan leveren en zichzelf en de ander daarop kan bevragen.
2. De regisseur geeft leiding aan HOE er gewerkt wordt: hij inspireert en ontwikkelt een taal waardoor acteurs, dansers, performers, mimers en de overige uitvoerders op een lijn komen.
3. De regisseur zet de elementen ruimte, tijd, handeling, tekst, beeld, licht en media gericht en economisch in ten behoeve van zijn productie.
4. De regisseur staat open voor en weet gebruik te maken van dat wat er tijdens het productieproces ontstaat.
5. De regisseur maakt gebruik van kennis van cultuurgeschiedenis, repertoire en ontwikkelingen in het culturele landschap waaronder kunst, muziek, film en theater.

III Vermogen tot reflectie
De afgestudeerde komt door (artistiek) onderzoek en reflectie tot inzicht en kennis voor zijn functioneren als professional en kan deze inzetten in artistieke en maatschappelijke context.
1. De regisseur reflecteert op zijn ontwikkeling.
2. De regisseur doet aan onderzoek en kan de resultaten daarvan inzetten in zijn eigen werk.
3. De regisseur stelt zijn werk en zijn werkwijze ter discussie.
4. De regisseur kan goed eigen en andermans werk en werkwijze boordelen.
5. De regisseur is leergierig.

VI Vermogen tot ontwikkeling 
De afgestudeerde kan eigen werk en eigen werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied en de maatschappij. 
1. De regisseur experimenteert en verkent en zet zijn bevindingen in.
2. De regisseur durft de zijn comfort-zone te verlaten.
3. De regisseur is flexibel, zonder zijn eigen voorwaarden uit het oog te verliezen
4. De regisseur legt verbanden tussen het zijn vakgebied en de wereld en doet daar iets mee in zijn werk.

V Vermogen tot ondernemen
De afgestudeerde kan zijn ambities effectief vormgeven in een interdisciplinair en (inter)nationaal werkveld.
1. De regisseur onderneemt actie om een plaats in het werkveld te veroveren.
2. De regisseur zet een netwerk van contacten op.
3. De regisseur weet de artistieke mogelijkheden aan de productieve mogelijkheden te koppelen.
4. De regisseur treft de noodzakelijke voorzieningen om op de lange termijn beroepsmatig werkzaam te zijn.
5. De regisseur kan onderhandelen met belanghebbenden, organisaties en beroepspraktijken.

VI Vermogen tot communicatie
De afgestudeerde is in staat tot effectieve interactie binnen uiteenlopende beroepscontexten.
1. De regisseur kan zijn oorspronkelijk plan, noodzaak en doel verwoorden en overdragen aan de mensen waarmee hij samenwerkt.
2. De regisseur kan zijn oorspronkelijk plan, noodzaak en doel verwoorden en overdragen aan de buitenwereld.
3. De regisseur kan zijn werk en de betekenis van zijn werk positioneren.
4. De regisseur zet zichzelf op de kaart.
5. De regisseur kan zijn waarden en behoeften verdedigen.

VII Vermogen tot samenwerken
De afgestudeerde draagt vanuit zijn functie zelfstandig en actief bij aan de totstandkoming van een theatraal product.
1. De regisseur realiseert zijn werk in afstemming met anderen
2. De regisseur ziet zijn en andermans kwaliteiten en zwaktes en kan daarmee werken.
3. De regisseur is strategisch, flexibel en respectvol in het samenwerken met en leidinggeven aan anderen.
4. De regisseur levert zijn bijdrage en kan delegeren. 
5. De regisseur geeft en ontvangt feedback op constructieve wijze.

Toelichting op omgang met de competenties:
De regisseur moet zijn oorspronkelijke ‘stem’ laten gelden in alles wat hij maakt. De oorspronkelijke stem vinden is niet eenvoudig, in een mensenleven, op het toneel. Er spreken immers tal van stemmen in ons: van opvoeders, religie, andere overtuigingen, vrienden, media. Omdat regisseurs vaak niet zelf de schrijvers zijn van hun project moeten ze om te beginnen, ondanks de stem van de schrijver, toch vooral ook hun eigen stem vinden. Wat wil de regisseur meedelen? Want een verhalenverteller is hij; met of zonder woord, hij wil iets meedelen. Het publiek traceert meteen wanneer iets al dan niet oorspronkelijk is. Goede kunst zet iets oorspronkelijks neer, entertainment is een herkauwen van bestaande ideeën, niks mis mee, maar er is een verschil.
 

Delen