1.    De toneelmeester 
Studenten zullen bij toerbeurt fungeren als toneelmeester van hun jaargroep. De toneelmeester is voor de duur van zijn ‘aanstelling’ contactpersoon voor zijn jaargroep. Hij verspreidt informatie onder de groep. De toneelmeester houdt het overzicht over zieke en om andere redenen afwezige studenten, zodat hij deze informatie aan de docenten kan doorgeven. Hiervoor raadpleegt hij ook de absentieagenda. Deze agenda ligt op het secretariaat. De toneelmeester verzorgt een samenvatting van lessen en huiswerkopgaven voor studenten die zich ziek hebben gemeld. 
De toneelmeester is als eerste op de lesplaats aanwezig. Hij opent de deur (haalt vooraf de sleutel en bijbehorend tasje met onderwijsmiddelen voor dat lokaal bij de receptie), zorgt indien nodig voor licht en frisse lucht en stelt, wanneer nodig, ondersteunend lesmateriaal en/of apparatuur op. De toneelmeester verlaat als laatste de lesplaats. 

Aan het eind van een les/dag zorgt de toneelmeester voor:

  • opruimen lesmateriaal en AV apparatuur 
  • sluiten van de ramen 
  • veegschoon opleveren van de lesruimte 
  • uitdoen van de verlichting 
  • sluiten van de deur 

De toneelmeester : 

  • draagt zorg voor het verzorgd achterlaten van de gemeenschappelijke ruimten op de dagen dat zijn jaargroep daarvoor de eindverantwoordelijkheid draagt. 
  • stelt de studieleiding en het secretariaat op de hoogte van roosterwijzigingen die direct met een docent worden afgesproken. 
  • vertegenwoordigt de groep bij docenten, maar bijvoorbeeld ook bij excursies. 
  • gaat tijdig na wat voor lesmateriaal de docent(e) nodig heeft om zijn les goed te kunnen laten verlopen. 
  • verzorgt de verspreiding van dictaten en readers en de afrekening met het secretariaat namens de gehele groep. 
  • houdt in de les de voortgang van het klasse gesprek in de gaten; krijgt iedereen genoeg ruimte om aan het woord te komen, wordt er goed naar elkaar geluisterd, etc. 
  • Schrijft notulen van klassikale studievoortgangsbijeenkomsten 

2.    Afwezigheid bij de lessen of projecten 
Er wordt van je verwacht dat je aanwezig bent als er lessen en/of projecten geroosterd zijn. Mocht je om dringende redenen niet aanwezig kunnen zijn, dan gelden de volgende regels: 

  • afwezigheid moet altijd gemeld worden bij de dienstdoende toneelmeester; 
  • afwezigheid moet in de agenda bij het secretariaat worden ingeschreven. 

Voor alle vakken geldt dat een student voor tenminste 90% van de bijeenkomsten aanwezig moet zijn geweest. In de OER (Onderwijs en Examenregeling) staat exact beschreven wat de regels zijn wat betreft aanwezigheid en verlof. 

3.    Excursies 
Enkele malen tijdens de studie organiseert de opleiding excursies. De excursies zijn op vrijwillige basis en worden georganiseerd op het moment dat 80% van de studenten aan wie de excursie wordt aangeboden ook daadwerkelijk mee wil gaan. Voorafgaand aan die keuze worden de kosten bekend gemaakt zodat deze mee kunnen worden genomen in de overweging. 
Tijdens de excursies worden bijvoorbeeld ontmoetingen georganiseerd met verwante opleidingen in het buitenland. Er worden niet alleen voorstellingen bezocht maar er wordt gekeken in theaters en backstage om een indruk te krijgen van de bouw van een voorstelling of om inzicht te krijgen in de structuur van een theatergebouw. Er wordt met de beroepsbeoefenaars gediscussieerd over de structuur en de tradities binnen de cultuur, de organisatie en het werk. Op deze manier maken de studenten kennis met andere tradities in het maken en produceren en ontwerpen van theater. Studenten bezoeken bekende musea en belangrijke cultureel historische plaatsen en worden daarbij begeleid door verschillende docenten. 

We verwachten van studenten een aantal dingen: 

  • oriënteer je vooraf op de te bezoeken organisatie/plaats 
  • vraag je af wat je hoopt te horen/zien 
  • maak (individueel) aantekeningen 
  • denk na over de relevantie van de excursie en probeer verbanden te leggen met de lessen en ervaringen 
  • spreek af dat iemand uit de groep (meestal de toneelmeester) een verslagje schrijft; 
  • bedank als groep gastheer/vrouw met een cadeautje dat de toneelmeester aanbiedt (overleg met de studieleiding of docent is hierover wellicht gewenst). 

4.    Richtlijnen vergoeding kosten voor projecten OPP
Studenten betalen zelf: 

  • Boeken en readers; 
  • Kosten om huiswerk in te leveren; 
  • De aanschaf van een laptop (vanaf jaar 1) 
  • Een museumjaarkaart (jaar 1) 
  • Kosten om (individuele) werkstukken, stageverslagen en scriptie te kopiëren en te verzenden 
  • Het bezoeken van voorstellingen en concerten 

Er zijn tegemoetkomingen in de kosten (incl. BTW) voor: 
Kopiëren en verzenden van een aantal groepsopdrachten en individuele projecten, namelijk: 

  • PMM (OPP1): € 25,00 
  • HOE workshops (OPP2): €75,00 (individueel budget p.p., bedrag is voor workshops gezamenlijk) 
  • DCU (OPP3): € 90,00 (per groepje) 
  • COP (OPP3): € 30,00 p.p. 
  • Afstudeervoorstellingen OPP4, zie hiervoor de bijlage van de afstudeervoorstelling 

Werkwijze: 
Budgetten zijn in principe benoemd in de opdracht en zijn altijd inclusief BTW. 
Afrekening met het secretariaat middels een declaratieformulier met originele bonnen en paraaf voor goedkeuring van de artistiek leider. Zonder bonnen wordt er geen geld uitgekeerd. Indien je een voorschot hebt ontvangen en je kunt geen bon overleggen, dan dient het voorschot contant terugbetaald te worden. Voorschotten dienen binnen veertien dagen weer afgerekend te worden bij het secretariaat. In principe worden voor een project alle declaraties bij studieleiding en secretariaat ingeleverd door de toneelmeester. 
Iedere OPP student wordt geadviseerd vanaf jaar 1 een extra rekening openen om privé́- en zakelijke- (studie) kosten te scheiden. Via een aparte rekening kunnen gemaakte kosten worden verantwoord. 

5.    Bibliografische conventies 
In dit overzicht wordt beschreven hoe je schriftelijke opdrachten, een scriptie of essays vormgeeft en hoe je de bronnen die je gebruikt op de juiste wijze weergeeft.
Als je bronnen gebruikt, maar niet aangeeft waar je de informatie vandaan hebt, dan is dit plagiaat. Bronvermelding kan alleen achterwege gelaten worden als het gaat om algemeen geldende meningen en om werkelijke feiten zoals data van gebeurtenissen (WO II eindigde in Nederland op 5 mei 1945). Hoe deze broninformatie wordt weergegeven kan op vele manieren. Er zijn per beroepsgroep verschillende regels die op kleine punten van elkaar verschillen. Bij onze opleidingen zijn de regels gebaseerd op de MLA-stijl, de Modern Language Association. 

Opmaak Typografische indeling 
Schriftelijke opdrachten, je scriptie of een essay schrijf je in een 11 punts letter met regelafstand 1. 
De titelpagina 
De titelpagina bevat de volgende informatie: 

  • de titel, eventueel de ondertitel 
  • de naam van de auteur, groep 
  • de naam van de begeleiders 
  • de naam van de opleiding, school 
  • de datum van voltooiing 

Indeling van de tekst 
Om de structuur van de tekst te verduidelijken en een onderscheid te maken tussen delen van de tekst wordt in de opmaak van de tekst een aantal hulpmiddelen gebruikt. 
Hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen: een langere tekst wordt ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Paragrafen kunnen weer sub paragrafen en bij langere teksten ook subsubparagrafen bevatten. Nog meer paragrafen komt de overzichtelijkheid van de tekst niet ten goede. Hoofdstukken, paragrafen, sub- en subsubparagrafen worden genummerd en moeten van een titel (kopje) zijn voorzien. 
Kopjes: Maak kopjes vet of onderstreep ze en gebruik daarbij een consequent systeem, waarbij het onderscheid tussen hoofdstuktitels (belangrijk, bv. vet en in kapitalen) en paragraaftitels (minder belangrijk, bv. alleen vet) duidelijk is. Maak dit onderscheid eveneens met behulp van (een of meer) witregels. 
Citaten: als een citaat kort is, moet dit in de lopende tekst opgenomen worden. Langere voorbeelden of citaten dienen visueel te worden onderscheiden van de rest van de tekst. Spring hiertoe een tab stop in en gebruik een enkele regelafstand. Laat boven en onder het ingesprongen citaat één regel wit.
Citaten moeten foutloos worden overgenomen. Als er een fout in het citaat staat, dan neem je dit ook over. Citeer niet te veel want dat komt de leesbaarheid niet ten goede. 
Leestekens worden bij citaten als volgt geplaatst: 

  • zet een kort citaat in de lopende tekst tussen enkele aanhalingstekens; 
  • zet citaten binnen citaten tussen dubbele aanhalingstekens; 
  • geef weglatingen uit een citaat aan door drie punten tussen vierkante haken (...); 
  • zet je eigen opmerkingen in een citaat tussen vierkante haken; voeg aan zulke opmerkingen je initialen toe [xxx, AN]. 

Bronvermelding 
Een uitvoerige titelbeschrijving volgt aan het eind van in de bronnenlijst. De bronnenlijst staat helemaal achteraan en heeft de volgende onderdelen: 

  • gepubliceerde bronnen, (ook in digitale vorm) 
  • niet-gepubliceerde bronnen 
  • een verantwoording van de afbeeldingen. 

1. Gepubliceerde bronnen 
Een bronnenlijst is een alfabetisch geordende lijst van geraadpleegde bronnen die in een tekst genoemd, aangehaald of geparafraseerd wordt. Is er geen auteur bekend dan wordt gealfabetiseerd op het eerste hoofdwoord van de titel.
De naam van de auteur(s) 
Plaats de achternaam vooraan, gevolgd door een komma, daarna de voorna(a)m(en) of voorletter(s) en dat het eventuele voorvoegsel van de achternaam zoals ‘van’ of ‘den’. Eindig met een punt. Neem de naam ongewijzigd over van de titelpagina. Bij een boek van twee of drie auteurs draait alleen bij de eerstgenoemde auteur voor- en achternaam om; vermeld daarna (let op) voor- en achternaam van de andere auteur(s). Ook de voorvoegsels staan dan op de normale plaats. De namen van de auteurs worden telkens gescheiden door een komma. 
De titel van het werk of de bron 
Noem de hele titel. Een eventuele ondertitel scheid je van de hoofdtitel door een punt.
Cursiveer de titel.
Informatie over de publicatie Noem de stad waar het werk is gepubliceerd, de naam van de uitgever en het jaar van uitgave. Tussen de stad en de uitgever komt een dubbele punt, het jaartal wordt voorafgegaan door een komma. Is er geen plaatsnaam bekend, dan wordt dit aangeduid met ‘z.pl.’.
Één auteur
Achternaam, voorletter (event. aanvullen met voorvoegsel). Titel. (event. druk). Plaats: Uitgeverij, jaartal Keller, Max. Light Fantastic. The art and Design of Stage Lightning. Londen: Prestel, 2010.
Oosterbaan, Warna. Een leesbare scriptie. Amsterdam/Rotterdam: Prometheus, 2007. 
Twee tot drie auteurs 
Achternaam, voorletter en (van de tweede auteur) voorletter achternaam, red. Titel. Plaats: Uitgeverij, jaartal.
Meer dan drie auteurs
Achternaam, voorletter, e.a. Titel, Plaats: Uitgeverij, jaartal 
Artikelen (in een bundel) 
Achternaam, voornaam. ‘Titel artikel’. Naam tijdschrift. Jaargang, (jaar van uitgave), paginanummers. Bij bundels plaats je na de naam van de redacteur een komma en vervolgens ‘red.’
Erenstein, R,L., red. Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam: Amsterdam UP, 1996. Vertaald boek 
Achternaam, voorletter. Titel. Vert. Voornaam en achternaam. Plaats: Uitgeverij, jaartal
Scripties volgen dezelfde regel. Puk, Pietje. ‘Het mooie van theater’. Bachelorscriptie Theaterschool Amsterdam, AHK, 2012.
Radio of televisie interview
Achternaam, voorletter. Interview, programma, zender, datum
Internetsite
Waarschijnlijk zul je maar weinig internetbronnen hebben waarvan je alle informatie, zoals met boeken, kent, maar je bronvermelding moet in ieder geval de volgende basisinformatie bevatten:
Achternaam, voorletter. Titel document (indien bekend). Naam website. Datum van publicatie op internet. Datum dat pagina is bekeken. <URL> (geen hyperlink opnemen).
Videoband/CD-rom
Zie vermelding bij boeken. Achter de titel wordt vermeld dat het een videoband of CD-rom betreft. Voorstelling
Titel. Auteur. Regisseur. Gezelschap. Plaats en datum uitvoering.
 
2. Ongepubliceerde bronnen
Interviews:
Er zijn persoonlijke interviews afgenomen met De Vroedt (Amsterdam, 12-10-2012), en Piet Nieuwint (Amsterdam, 14-09-2011),
Correspondentie:
Er zijn schriftelijke vragen beantwoord door persoon X (brief van 7-2-2013), G. Schwörer (brief van 7-2- 2013) en e-mails van 16 april en 30 maart 2012. 

3. Afbeeldingen 
In de lijst met afbeeldingen komt een overzicht van alle afbeeldingen. De lijst is niet alfabetisch maar volgt de volgorde van de afbeeldingen in de tekst. Daarom worden afbeeldingen ook genummerd. In de afbeeldingenlijst wordt de volledige titelbeschrijving gegeven, inclusief de herkomst van de afbeelding.  
Noten en verwijzingen 
Een scriptie of een essay is een (persoonlijk) betoog. De schrijver zoekt een antwoord op een vraag, of hij probeert een bepaalde stelling te onderbouwen. Alles wat nodig is voor het betoog hoort in de hoofdtekst. In een verklarende noot worden zaken vermeld die de lopende tekst zouden storen maar toch nuttig zijn. Daarnaast zijn er verwijzende noten. Bronverwijzing is noodzakelijk als je letterlijk citeert maar ook als je parafraseert. Omdat bij scripties en essays gebruik gemaakt wordt van een bronnenlijst, is het in de lopende tekst voldoende de meest basale informatie te noemen: auteursnaam, jaartal van de uitgave en het paginanummer. Deze informatie wordt tussen haakjes geplaatst meteen na het citaat of de parafrase óf in de voetnoot. Op basis van deze gegevens kun je de volledige titel opzoeken in de bronnenlijst. Neem als voorbeeld het boek van Max Keller. Als hieruit geparafraseerd wordt, wordt als volgt verwezen: (Keller 2007: p. 67) 
 

Delen