Download hier de competentiematrix

De opleiding werkt vanuit de competenties ‘vermogen tot creatie’ en ‘ambacht’ naar de overige competenties: het vermogen tot ‘reflectie’, ‘samenwerking’, ‘ontwikkeling’, ‘communicatie’ en ‘ondernemen’. Kennisoverdracht staat gelijkwaardig naast het ontwikkelen van een eigen artistieke handtekening. De afgestudeerde /regisseur ontwikkelt in vier jaar een ‘oorspronkelijke stem’ in zowel inhoud, vorm als werkwijze. Daarbij is aandacht voor proces en voor resultaat even belangrijk. Het vinden van een signatuur is niet eenvoudig; noch in een mensenleven, noch in het theater. Er spreken immers tal van stemmen in ons. Wat wil de regisseur meedelen en op welke wijze gebeurt dat, wanneer, waar en voor wie? Kortom: wie ben jij als regisseur en hoe werk je vanuit complementariteit samen met anderen om je idee tot de uiterste consequentie uit te denken?

Competenties uitstroomprofiel regie (theatermaker)  

I Vermogen tot creatie 
De afgestudeerde/regisseur maakt betekenisvol theatraal werk waarin de persoonlijke artistieke visie en ambitie zichtbaar zijn. 


De regisseur: 
1. vertaalt eigen fascinatie in een concept en kernzin; 
2. legt verbanden tussen bronnen ter onderbouwing van het eigen werk; 
3. werkt vanuit noodzaak: waarom en nu dit werk/deze productie; 

4. werkt vanuit een dramaturgische lijn en een oorspronkelijk plan; 
5. ontwikkelt samen met anderen een visie op vorm en stijl;

6. zorgt dat het resultaat van het werk betekenis, diepgang en een eigen signatuur heeft;
7. zorgt dat dat het werk communiceert met een publiek.  
 
II Vermogen tot ambacht  
De afgestudeerde/regisseur past brede instrumentele vaardigheden en kennis vakmatig toe in theatrale producten. 


Theoretische voorwaarden  
De regisseur: 
1. heeft kennis van en inzicht in klassiek en hedendaags repertoire;  

2. heeft kennis van en inzicht in het theaterlandschap;
3. kan theatraal materiaal (teksten, plot, rollen) analyseren en interpreteren;
4. kan (theater)teksten en – producties verbinden met eigen visie en fascinaties; 
5. kan theatrale producten analyseren op effect en betekenis; 
6. kan repertoire- en theatermateriaalkeuzen beargumenteren. 

Praktische uitvoering 
De regisseur: 
1. geeft inspirerend en effectief leiding aan hoe er gewerkt wordt; 

2. werkt met het team het plan uit en ontwikkelt een eigen taal; 
3. zet vaktechnische elementen gericht, economisch en effectief in; 
4. maakt gebruik van hetgeen er tijdens het productieproces ontstaat;  
5. geeft blijk van een onderzoekend vermogen in relatie tot maak- en ontwerpprocessen.

III Vermogen tot reflectie 
De afgestudeerd/regisseur komt door (artistiek) onderzoek en reflectie tot inzicht en kennis voor het functioneren als professional en kan deze kennis en inzicht inzetten in een artistieke en maatschappelijke context. 


De regisseur: 
1. reflecteert op eigen ontwikkeling; 
2. doet onderzoek en zet resultaten in, in eigen werk; 
3. stelt eigen werk en werkwijze ter discussie;. 
4. kan eigen en andermans werk en werkwijze beoordelen; 
5. is leergierig. 

VI Vermogen tot ontwikkeling  
De afgestudeerde/regisseur kan eigen werk en eigen werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied en de maatschappij.  


De regisseur: 
1. experimenteert en verkent en zet bevindingen in; 
2. durft de comfort-zone te verlaten; 
3. is flexibel, zonder eigen voorwaarden uit het oog te verliezen; 
4. legt verbanden tussen vakgebied en de wereld, en doet daar iets mee. 
 
V Vermogen tot ondernemen 
De afgestudeerde/regisseur kan ambities effectief vormgeven in een interdisciplinair en (inter)nationaal werkveld.  


De regisseur: 
1. onderneemt actie om een plaats in het werkveld te veroveren; 
2. zet een netwerk van contacten op; 
3. weet de artistieke mogelijkheden aan de productieve mogelijkheden te koppelen; 
4. treft de noodzakelijke voorzieningen om duurzaam beroepsmatig werkzaam te zijn;
5. kan onderhandelen met opdrachtgevers en belanghebbenden;

6. kan de eigen plannen verwoorden in een (subsidie)dossier. 
 
VI Vermogen tot communicatie 
De afgestudeerde/regisseur is in staat tot effectieve interactie binnen uiteenlopende beroepscontexten.  


De regisseur: 
1. kan plan, noodzaak en doel overdragen aan medewerkers, collega’s en buitenstaanders; 
2. kan het werk en de betekenis ervan positioneren; 
3. kan zichzelf op de kaart zetten; 
4. durft zichzelf en anderen in alle openheid te bevragen en waarden te betwijfelen zonder een onveilige sfeer te creëren.

5. heeft het vermogen zowel te luisteren als vragen te formuleren en te beargumenteren en is in staat een positie in te nemen ten aanzien van een ander denkbeeld dan het eigen. 

VII Vermogen tot samenwerken 
De afgestudeerde draagt vanuit de functie van regisseur zelfstandig en actief bij aan de totstandkoming van een theatraal product.  


De regisseur:  
1. weet op welke punten anderen nodig zijn om tot creativiteit te komen;

2. denkt vanuit complementariteit in plaats vanuit hiërarchie;
3. realiseert het werk in afstemming met anderen; 
4. ziet eigen en andermans kwaliteiten en zwaktes en kan daarmee werken; 
5. is strategisch, flexibel en respectvol in het samenwerken en leidinggeven;

6.geeft en ontvangt feedback op constructieve wijze;
7. levert een duidelijke eigen bijdrage en kan delegeren. 

Delen