Docent: Marijn de Langen
Periode: 1ste semester  en 2de  semester
Duur: 15 weken x 3 uur (1,5 uur per halve groep) en 8 weken x 2 uur
Studiebelasting: 38,5 contacturen

Bijdrage aan de competenties
I- Creërend vermogen.  II - Ambachtelijk vermogen.  III - Onderzoek en reflecterend vermogen.  
IV - Vermogen tot ontwikkeling.   VI - Communicatief vermogen.   VII - Vermogen tot samenwerken.

Vakbeschrijving
In deze lessen wordt studenten geleerd om het hedendaags Nederlands mimedenken (de manier van denken over spelen en maken die typerend is voor Nederlandse mime) in de context van de Westeuropese theatergeschiedenis te plaatsen. De lessenserie is bedoeld om de student theater- en kunsthistorische kennis bij te brengen, en haar/hem te leren onderzoeken hoe het theater van onze tijd, en specifiek de hedendaagse Nederlandse mime, zich tot dit verleden verhoudt. Door te denken en te leren over het werk van theatermakers uit andere tijden leren de studenten zich bewust te worden van de historische context waarin ze zich bevinden en leren ze hun eigen positie / vragen / visie / smaak daarbinnen te ontwikkelen.

Het onderwijs is opgebouwd uit drie thematische blokken: 1) spiritualiteit, 2) politiek, 3) het lichaam. Deze drie grote thema’s bieden de mogelijkheid om een historisch narratief te bespreken dat loopt van ongeveer 1850 tot 1970: van het verlangen naar spiritualiteit in de romantiek en het symbolisme, naar de politieke toon van het naturalisme/ psychologisch realisme en het modernisme, via de mime corporel van Etienne Decroux en het politieke theater van rond de wereldoorlogen naar het absurdisme, om vervolgens in het derde blok de ontdekking van het lichaam als motor van verschillende revoluties in het denken over het theater en de acteur te bespreken.
Het voordeel van het werken vanuit drie thema’s, ten opzichte van het beschouwen van theatergeschiedenis als een ‘nette’ chronologie, is dat het meer ruimte biedt om aan te haken bij de identiteit van de studenten zelf, en hen te helpen het verleden te bekijken vanuit actuele vragen. In hoeverre is het theater een poging om bij de toeschouwer een bepaalde vorm van spiritualiteit aan te spreken? (denk bv. aan het werk van Boukje Schweigman, en het ervaringstheater). In hoeverre is theater ook een politiek instrument, waarin theatermakers stelling nemen en kritisch staan ten opzichte van bepaalde ontwikkelingen in onze maatschappij? (denk bv. aan het werk van Boogardt/VanderSchoot).Wat betekent ‘politiek’ in een kunst- context, en wat is ‘spirituele kunst’, gericht op verheffing? Hoe zien de studenten deze historische functies van theater terug in hedendaags werk, en wat voor theater zouden ze zelf willen maken? Hoe politiek is bijvoorbeeld de eigen solo?  Op welke manier reflecteren de maakprojecten van de hogerejaars deze thema’s, op welke manier wordt daarin bijvoorbeeld met lichamelijkheid gewerkt en welke vragen roept dat op?
De studenten krijgen gedurende het eerste jaar verschillende theater- en kunsthistorische teksten te lezen, alsmede een of meerdere toneelstukken, en een klein aantal filosofische teksten. Daarnaast krijgen zij verschillende schrijfopdrachten, waarin hen gevraagd wordt om –naar aanleiding van het bestuderen van literatuur- over een aantal specifieke theatermakers een korte beschouwing te schrijven. In het begin van het jaar stel ik de vraag om een vroege herinnering uit te schrijven met betrekking tot theater- of een andere kunstvorm die ooit grote indruk op hen heeft gemaakt.

Concrete leerdoelen
De student
1.    Is zich aan het einde van dit onderdeel bewust van de mogelijkheid om het hedendaags Nederlands mimedenken in de context van de Westeuropese theatergeschiedenis te plaatsen.
2.    Is zich bewust geworden van de theatergeschiedenis als context voor het (denken over het) hier en nu.
3.    Heeft historische kennis over theater en theateropvattingen uit de periode 1850 – 1970 opgedaan.
4.    Is in staat om het aangereikte begrippenkader te hanteren (stromingen, speltechnieken etc).
5.    Kan reflecteren op theater vanuit de eigen gesitueerdheid.
6.    Heeft een begin gemaakt met het onderzoek naar de eigen identiteit als speler/maker.
7.    Heeft haar spreekvaardigheid, luistervaardigheid, leesvaardigheid en schrijfvaardigheid ontwikkeld.
8.    Heeft kennis gemaakt met wat kritisch denken is (het vermogen om te denken vanuit een veelheid aan perspectieven en de eigen positie kritisch te bevragen).

Gebruikte werkvorm(en)
College, groepsgesprek, discussie, socratisch gesprek, bekijken van beeldmateriaal, presentatie, schrijfopdrachten, leesopdrachten, voorstellingsanalyse.

Gebruikt studiemateriaal
Vakliteratuur, artikelen, beeldmateriaal.

Wijze van toetsing
Evaluatie/beoordeling en feedback n.a.v. permanente feedback en aanwijzingen tijdens de lessen,  evaluatie/beoordeling n.a.v. uitvoering opdracht(en), presentatie(s).

Beoordelingscriteria
I: 1-6     II: 6    III: 1-2-3-4-5    IV: 2-4    VI: 2-3-5     VII: 5

Delen