Docent: Marijn de Langen
Periode: 1ste en 2de semester
Duur: 3 weken x 1,5 uur en 1 week x 2 x 2uur
Studiebelasting: 8,5 contacturen

Bijdrage aan de competenties
I- Creërend vermogen.  II - Ambachtelijk vermogen.  III - Onderzoek en reflecterend vermogen.  
IV - Vermogen tot ontwikkeling.   VI - Communicatief vermogen.   VII - Vermogen tot samenwerken.

Vakbeschrijving
In dit tweede jaar worden twee verschillende lesblokken aangeboden. Het jaar start met een korte lessenserie (5 lessen) waarin de theatergeschiedenis uit de periode 1970-nu centraal staat. Het is een soort ‘crash course’ recente theatergeschiedenis, vanuit het perspectief van een aantal spraakmakende makers wiens werk verwant is aan de Nederlandse mime, met verschillende schrijfopdrachten. Er wordt voortgeborduurd op de lessen uit het eerste jaar en het thema ‘lichaam’, een aantal grote vernieuwers van de theatergeschiedenis uit de meer recente geschiedenis komen aan de orde (afhankelijk van de interesse van de studenten, o.a. Tadeusz Kantor, Living Theatre,
Pina Bausch, Marina Abramovic, Ariane Mnouchkine, Romeo Castellucci)
Vervolgens richten we ons in deze lessenserie op het fenomeen ‘inspiratiebronnen’. Wat inspireert de studenten, wat voor soort materialen en bronnen verzamelen zij om zich heen waar werk uit voortkomt? En hoe kunnen ze dit reservoir aan inspiratiebronnen vergroten en verdiepen door er met hun klasgenoten over in gesprek te gaan?

De studenten wordt in deze lessenserie gevraagd een aantal verschillende presentaties te houden over andere makers/kunstwerken/teksten/films etc. die hen inspireren. Dat kan allerlei vormen aannemen: een beeldend kunstenaar, een filmmaker, een verhaal, een theatergroep, een schrijver, een filosoof, een gebeurtenis in de actualiteit, een speler, een dichter, een architect, een gebouw, etc. etc. De bedoeling is dat de studenten durven te praten over werk van anderen dat ze mooi, schokkend, ontroerend, goed vinden. Ze krijgen ruimte om presentaties te houden om ook de context waarin ze zelf staan te onderzoeken. Wiens werk vinden ze mooi, waarom? Waar houden ze van? Door de rest van de groep wordt geluisterd en gereflecteerd op ieders presentaties, en nagedacht over hoe het gepresenteerde te maken heeft met de student zelf.
Zo ontwikkelen de studenten meer zicht op hun eigen visie, hun eigen identiteit als maker en speler. Als het materiaal er aanleiding toe geeft, leiden deze interne presentaties en het nadenken over context tot een publieke presentatie (voor mede-studenten uit andere jaren, begeleiders en docenten), waarin de eigen inspiratiebronnen worden getoond en gedeeld.

Concrete leerdoelen
Naast de doelen zoals die beschreven zijn bij het vak ‘Theatergeschiedenis’ uit jaar 1, gelden hier nog specifiek andere doelen:
1.    Aan het einde van deze lessenserie kan de student spreken over wat hem/haar inspireert, en hoe hij/zij deze inspiratiebronnen inzet om theater mee te maken.
2.    De student is in staat om te delen wat hem of haar raakt in kunstwerken, en waar hij/zij naar op zoek is in zijn/haar eigen werk.
3.    De student leert, via het onderzoek naar het werk van anderen die hem/haar inspireren, te formuleren wat zijn/haar identiteit als speler/maker is.
4.    De student heeft historische kennis opgedaan over heel diverse bronnen (van klasgenoten) uit heel diverse culturen. Daarnaast is de kennis over de theatergeschiedenis uit de periode 1970-verder vergroot.

Werkvorm(en)
Schrijfopdrachten, leesopdrachten, presentaties.

Studiemateriaal
Literatuur, beeldmateriaal, geluidsfragmenten, zeer uiteenlopende eigen inspiratiebronnen

Wijze van toetsing
Evaluatie/beoordeling en feedback n.a.v. permanente feedback en aanwijzingen tijdens de lessen,  evaluatie/beoordeling n.a.v. uitvoering opdracht(en), presentatie(s).

Beoordelingscriteria
I: 1-2-6     II: 3-4-6    III: 1 tm 5    IV: 1-2-4    VI: 2-3-5     VII: 5

Delen