Periode
Aan jaar 1 en 2; 20 weken, verspreid over semester 1 en 2

Studiebelasting
1ste en 2e jaars: 6 contacturen per week, 3 zelfstudie-uren

Bijdrage aan de competenties
Ambacht (5) reflectie (1,2,3,4,5) ontwikkeling (1,2,3,4) communicatie (3,5)

Inhoud
Westerse theatergeschiedenis vanaf het ontstaan van het toneel in het Griekenland van de zesde eeuw voor Christus tot aan de postmoderne theaterteksten van het einde van de twintigste eeuw. Vier pijlers van de les zijn:

  • Toneelstuk en Schrijver
  • Acteur en Speelstijl
  • Vormgeving en Theaterbouw
  • Publiek en Maatschappij.


Belangrijke periodes die regelmatig aan bod komen, zijn:

  • Klassiek Grieks Theater (Aischylos,Sophocles, Euripides en Aristophanes)
  • Elizabethaans Theater (Marlowe en Shakespeare)
  • Nieuw drama in de 19de eeuw (Büchner, Ibsen, Tsjechov en Strindberg)
  • Absurdisme (Ionesco, Pinter en Albee)
  • Postmodern drama (Handke, Müller en Kane).

Andere stijlperioden die aanbod komen, zijn:

  • Klassiek Romeins Theater (Plautus, Terentius en Seneca)
  • Theater in de Middeleeuwen
  • Commedia dell’Arte
  • Nederlands Theater in de Gouden Eeuw (Hooft, Bredero en Vondel)
  • Spaans Barok Theater (Lope de Vega, Tirso de Molina en Calderón)
  • Frans Classicisme (Corneille, Racine en Moliere)
  • Sturm und Drang en Weimar Classicisme (Lessing, Schiller, Goethe en Von Kleist)
  • Episch Theater (Brecht)
  • Amerikaans Drama (O’Neill, Tennessee Williams en Miller).

Leerdoelen
De student:

  1. heeft algemene kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de Westerse theatergeschiedenis
  2. kan toneelteksten plaatsen in de wereld waarin zij zijn ontstaan
  3. is in staat om ‘oude’ toneelstukken te ‘vertalen’ naar de hedendaagse theaterpraktijk
  4. kan persoonlijke verbinding tot stand brengen tussen de fascinaties van de student en ‘klassieke’ toneelstukken
  5. is in staat om bij het lezen van een toneelstuk de/een theatervoorstelling te ‘zien’.

Werkvormen
Studenten uit het eerste en tweede jaar kiezen in samenspraak vanuit persoonlijke fascinatie en/of actualiteit (recente opvoering, nieuwsbericht, persoonlijke levenssituatie) toneelteksten om eens per week in voorbereiding op de les te lezen. In de les wordt, naar gelang het karakter van de tekst, rond de tafel vorm en/of inhoud besproken/bediscussieerd.
In de tweede les van de week staat meer de oorspronkelijke omgeving van de tekst centraal (plaats van de tekst in de geschiedenis, verhouding van de tekst tot de schrijver en zijn oeuvre, toenmalige opvoeringspraktijk e.d.) en de vertaling van de ‘oude’ tekst naar een ‘nieuwe’ hedendaagse theatervoorstelling (waarom en hoe zou het nu wel/niet opgevoerd kunnen/moeten worden?).

Gebruikt studiemateriaal
Leeslijst

Wijze van toetsing
Studenten worden getoetst op basis van hun bijdragen aan de lessen en een eindopdracht. Voor het eerste jaar is de eindopdracht een mondeling tentamen over 20 toneelstukken uit verschillende perioden van de toneelgeschiedenis. Voor het tweede jaar is de eindopdracht een essay waarin vorm en of inhoud van twee toneelstukken worden vergeleken en verbonden met de persoonlijke en/of artistieke fascinaties van de student.

Beoordelingscriteria
Het behalen van de leerdoelen wordt gekoppeld aan de criteria/ gedragsindicatoren van de bovengenoemde competenties.  

Delen