Periode: 2de semester:
Duur: 1 week x 18 uur en 2 weken x 16 uur
Studiebelasting: 34 contacturen

Bijdrage aan de competenties
I- Creërend vermogen.  II - Ambachtelijk vermogen.  III - Onderzoek en reflecterend vermogen.  
IV - Vermogen tot ontwikkeling.   VI - Communicatief vermogen.  VII - Vermogen tot samenwerken.

Vakbeschrijving
In de lessen wordt vanuit het lichaam, het fysieke spel en beweging met tekst gewerkt. Het lichaam is de basis en het fysieke spel ondersteunt het tekstuele werk/spel. Het tekstuele spel beïnvloedt op haar beurt weer het fysieke spel; er is een continue wisselwerking aan de gang:
De student leert het fysieke spoor te ontwikkelen en in te zetten, alsook het tekstspoor (stem, klank, geluid) en deze sporen te combineren. Het resultaat hiervan is het spel van de speler.
Beide sporen worden continu door elkaar beïnvloed en geven de speler de kans om te transformeren en zodoende een theatrale kwaliteit te bereiken.
De student maakt fysiek materiaal waarna hij op zoek gaat naar de fysieke logica van dit materiaal. Het fysieke materiaal en logica zijn verbonden met de verbeelding van de speler. Via de fysieke logica zoekt de speler naar de emotionele logica van de tekst (via het fysieke spel). Deze brengt de speler weer verder in zijn/haar fysieke spel nl.: de transformatie. Nu ontstaat er een begin van een personage, zichtbaar voor een toeschouwer.
Via tekst en beweging gaat de speler op zoek naar de fysieke logica, vindt de speler de emotionele logica die hem in staat stelt te transformeren en zijn/haar spel een theatrale kwaliteit te geven die zichtbaar is voor een publiek.

Concrete leerdoelen
De student:
1.    leert de tekst onthouden, in de ruimte te plaatsen en raakt vertrouwd met het gebruik van tekst (spontaan, organisch, dynamisch)
2.    leert hiermee improviseren, zowel solo als in een duo als in een groep
3.    maakt en creëert bewegingsmateriaal dat een theatrale kwaliteit heeft en ook als bewegingsstuk kan uitgevoerd worden
4.    leert werken met een fysiek spoor en een tekstueel spoor, kan schakelen tussen beide en weet deze te combineren
5.    is in staat nuances en accenten aan te brengen in zowel het tekst (stemgebruik) als bewegingsmateriaal (ritme, dynamiek) waardoor beide sporen ontwikkelen en elkaar (blijven) beïnvloeden
6.    is uiteindelijk in staat om met publiek zowel tekst als beweging te reproduceren en zijn of haar spel (evt. een personage) op/in dat moment verder te ontwikkelen, transparant te maken en de toeschouwer hierin mee te nemen
7.    leert te reflecteren over wat hij/zij heeft gemaakt en de sterke en zwakke momenten te benoemen, te analyseren en (indien nodig) te verbeteren.

Werkvorm(en)
•    Een fysieke warming up/ training en een stemopwarming
•    Maken van bewegingsmateriaal
•    Werken met en aan het tekstmateriaal en bewegingsmateriaal tijdens improvisaties
•    Improviseren zowel individueel en/of klassikaal met het materiaal

Wijze van toetsing
Aan het eind van de lesperiode is er een presentatiemoment met publiek. Hier laat de student in een of meerdere scènes - zowel tekstueel als fysiek, als gecombineerd - zijn of haar spel zien door dit in het moment met publiek te reproduceren en de theatrale kwaliteit te bereiken waaraan is gewerkt. Gedurende de lesperiode zijn er feedbackmomenten en wordt de student ook gewezen op werkpunten zodat die in de lessen kunnen verbeterd worden.

Beoordelingscriteria
I: 1 tm 6    II: 1 tm 6     III: 1 tm 5    IV: 1-2-3    VI: 2-5    VII: 1-2-3-5

Delen